Hoe loods ik een museum de 21e eeuw in? Het KMMA als case study

Gepubliceerd op 18-02-2018, laatst bijgewerkt op 03-11-2021.
Taal
Feb 18
11:15

Door: gastauteur Raf Schuljin

Naarmate de oude kolonialistische mogendheden de uitdaging aangaan om de minder glorieuze bladzijden van hun nationale geschiedenis onder ogen te komen, worstelen nationale musea evenzeer met hun eigen identiteit. Museums zien zichzelf verplicht te transformeren om aan nieuwe en toenemend complexere maatschappelijke verwachtingen te kunnen beantwoorden. IPG-alumnus Raf Schuljin buigt zich over wat mogelijk dé case study bij uitstek is: het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (KMMA) dat dit jaar zijn deuren opnieuw opent na een grondige renovatie.

Bron: Koninklijk Museum voor Midden-Afrika

Aan het einde van de jaren ’90 bevonden internationale en nationale musea zich wereldwijd in een diepgaande legitimiteitscrisis. Ze werden immers geconfronteerd met afnemende bezoekersaantallen en de afwezigheid van minderheden onder de bezoekers dwong hun de vraag te stellen voor wie een museum bestaat. Daarnaast was de samenleving ook in volle verandering met de opkomst van nieuwe mediakanalen, een toenemend multiculturalisme in Europese landen en een verdere democratisering van het onderwijs.

Nog voor een zeer lange tijd toonde het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika zich apathisch en onveranderlijk. Hoewel een nieuwe generatie museologen en wetenschappers in het KMMA kritischer stond tegenover de eigen museumopstelling, was het wachten tot 2001 vooraleer er plannen werden gemaakt voor een reële renovatie. Tegen deze tijd klonken de interne en externe kritische stemmen luid: de stoffige opstellingen waren een toonbeeld van een gedateerde ideologie. De antropoloog Jean Muteba Rahier schreef over het museum: “The images of the permanent exhibition of the Royal Museum for Central Africa are both symptoms and supports for racism”.

Bron: Koninklijk Museum voor Midden-Afrika

Het museum werd dus voor een dilemma geplaatst. Wilde het onveranderd blijven als een “gemuseumificeerd” museum? Een gekristalliseerde ideologie in een bevroren stuk tijd, dat zou kunnen worden bezocht als een plek van nostalgie of als een voorbeeld van die gedateerde ideologieën die courant waren in ons nationale verleden? Of wilde het museum de kans grijpen om een van de leidende musea te worden op vlak van museologische ontwikkelingen en historiografische progressiviteit; veel meer dan een neoclassicistische kijkdoos?

Wat doet een koloniale instelling nog in een postkoloniale wereld? In de gesprekken voorafgaande aan het opstellen van het algemene strategische plan van de renovatie, lag de sluiting van het museum even op tafel. Is er eigenlijk nog wel een plak voor een postkoloniaal museum met expliciet koloniale symboliek? Het belangrijkste argument dat hierbij werd aangehaald, is het idee dat een museum voor Midden-Afrika, met een kritische blik op het koloniale verleden en de eigen tentoonstellingswijze, niet kan huizen in het gebouw dat de aanzetter van het Belgische hoofdstuk van het kolonialisme zelf liet bouwen ter ere van zijn koloniale “avontuur”. Het gebouw waar het KMMA in huist, is rijk in tekens en symbolen van het kolonialisme en de megalomanie van Leopold II (de dubbele L’en, de koloniale grandeur, …). Bambi Ceuppens, antropoloog aan het KMMA, merkte echter op dat men bij een ontmanteling van het kolonialistische paleis het risico loopt om de publieke herinnering aan het koloniale verleden ook uit te vagen.

Het was daarbij nooit een optie om het museum met de grond gelijk te maken en opnieuw te beginnen. Dankzij haar artistieke en historische grandeur zijn de museumgebouwen en de dienstpaviljoenen nationaal erfgoed. Dit biedt nieuwe uitdagingen. Er moet in dialoog worden gegaan met de gebouwen. Het verwijderen of het aanpassen van enkele concreet kolonialistische kenmerken in de architectuur en de opstelling is immers onmogelijk gemaakt. Het museumpersoneel besliste daarnaast ook om sommige elementen onveranderd te laten. Zo zal de reptielenzaal, die bijna onveranderd is gebleven sinds de oorspronkelijke opstelling van het museum in 1910, slechts gerestaureerd worden als een voorbeeld van een vroeg twintigste eeuws diorama.

De hybride vorm van renovatie die het KMMA doormaakt is dus een spel van balanceren tussen het zijn van een plek waar het verleden verder leeft en het worden van een plek die dialoog over het verleden toelaat; een statische kant en een dynamische kant. Conversatie stimuleren is voor directeur Gryseels dan ook een belangrijke doelstelling. Is deze combinatie van maatschappelijke rollen echter wel mogelijk?

Bron: Koninklijk Museum voor Midden-Afrika

De stukken kolonialistisch verleden die in stenen en metalen vorm achterblijven in de museumgebouwen zijn naast sprekende geesten ook vaak centra van superclusters aan herinneringen en lezingen van het verleden die zijn ontstaan uit de confrontatie tussen België en Afrika. Locaties waar het verleden wordt opgeroepen worden vaker en vaker plaatsen waar er confrontatie ontstaat. Zeker wanneer het zulke controversiële thema’s als kolonialisme behandelt. Het KMMA wordt op een gelijkaardige manier geconfronteerd met sterk uiteenlopende visies. De gemoederen raakten daarnaast meer verhit naarmate werkelijke veranderingen aan het museum werden uitgesteld en de internationale kritieken tegenover het Belgische en Leopoldiaanse bewind in Midden-Afrika feller werden. Het KMMA is op deze manier zeker en vast een frontlinie in een oorlog van herinneringen. Een constructieve dialoog ontwikkelen en stimuleren en de gespannen situatie tussen de huidige uiteenlopende interpretaties en visies ietwat ontmantelen, is duidelijk een grote uitdaging.

In ieder geval is het frappant dat onze straten vol staan met koloniaal erfgoed; van de beelden van Leopold II in Oostende, Gent, Brussel, tot de namen van oud-kolonialen die werden gegeven aan tram-, straat- en bushaltes, of de nog veel opzichtigere landschapselementen, zoals Koekelberg, de Louisalaan en de hippodroom in Oostende. Onze steden en straten zijn de dragers van mythes, fantasieën en herinneringen, maar deze worden slechts opgemerkt wanneer er expliciete aandacht op wordt gevestigd. Een creatieve en ludieke manier van omgaan met ons erfgoed blijkt dus van groot belang. De interventies van collectieven zoals De Stoete Ostendenoare zijn een manier om onze collectieve herinneringen aan de tand te voelen en om de normaliserende krachten van het verleden tegen te gaan. Dat het KMMA, als Koninklijk en nationaal museum, een kritische blik durft te bieden tegenover haar eigen infrastructuur en ideologieën, kan op zijn minst dapper worden genoemd. Het is afwachten hoe ver het museum hierin zal durven gaan. Ik wacht in ieder geval vol ongeduld op de heropening.

Over de auteur

Raf Schuljin behaalde zijn masterdiploma geschiedenis aan de Universiteit Gent met een masterthesis over recente omwentelingen in de museumwereld, hij nam daarvoor het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika als case. Momenteel studeert hij verder aan het RITCS in Brussel.