Past & Politics: geschiedenis als wapen in Joegoslavië

Gepubliceerd op 25-04-2012, laatst bijgewerkt op 02-10-2021.
Taal
Trefwoorden (blogbericht, project)
Apr 25
10:00

Door: Thomas Moens, masterstudent Geschiedenis UGent

When the future collapses the past rushes in”

Met dit citaat verwijst John Torpey [1]  naar het wijdverspreide gevoel van ontreddering aan het einde van de 20ste eeuw. Een periode van snelle en ingrijpende veranderingen die voor velen het failliet van zowel het socialisme als de natiestaat aantoonde. Volgens Torpey werd het vacuüm, achtergelaten door de implosie van het communisme, snel gevuld met ‘identity-politics’ en een focus op historisch gerechtigdheid. Een nadere analyse van de desintegratie van de Joegoslavische federatie en het publieke discours gehanteerd door de twee grote actoren van die tijd: de Kroatische president Franjo Tuđman en zijn Servische tegenhanger Slobodan Milošević, lijkt de theorie van Torpey te bevestigen.

Na vijfenveertig jaar van communistische heerschappij en de onderdrukking van openlijk nationalistische sentimenten onder Tito’s Bratstvo i Jedinstvo (Broederschap en Eenheid) ideologie, maakten nationalisme en etnische identificatie tijdens de turbulente jaren 1980 snel hun rentree op de politieke scène van Joegoslavië. Geconfronteerd met de politieke onzekerheid speelden leidende politici met succes de 'Historische kaart' uit. De toegenomen aandacht voor identiteit ging gepaard met een hernieuwde interesse in de nationale geschiedenis. Men zocht immers naar een historische legitimatie voor de eigen politiek.

De dunne grens tussen heden en verleden

Bijna alle nationalistische bewegingen proberen hun politieke doelen binnen een breder historisch kader te plaatsen. Het mag dan ook niet verbazen dat tijdens het uiteenvallen van de Joegoslavische federatie aan het einde van de jaren 1980 historische verwijzingen en analogieën in het politieke discours omnipresent waren. Uit een analyse van publieke toespraken gegeven door zowel Tuđman als Milošević blijkt dat het verleden schijnbaar overal opduikt. Beide politici probeerden een artificiële continuïteit tussen verleden en heden te creëren om actuele politieke doelen in historische termen te presenteren. Deze focus op geschiedenis had als doel het collectieve geheugen van de bevolking te transformeren tot een politiek wapen. Zo wordt bijvoorbeeld het onafhankelijkheidsstreven van Kroatië gelijkgesteld aan de NDH (Onafhankelijke Staat Kroatië), een fascistisch marionettenregime dat tijdens de tweede wereldoorlog een genocidaire campagne voerde tegen haar Servische bevolking. Tegelijkertijd werd de Servische politieke elite, die vasthield aan een verenigd Joegoslavië en (gewapende) steun bood aan Servische minderheden in andere republieken, voorgesteld als een nieuwe episode in het veel oudere verhaal van “Groot Servisch Imperialisme”, dat haar oorsprong kent in de Servische onafhankelijkheidsstrijd tegen de Ottomaanse overheersing in het midden van de 19e eeuw. Deze retorische strategieën waarin verwijzingen naar een (vaak gemanipuleerd) verleden alomtegenwoordig waren, hadden tot doel om een historisch gevoel van eenheid te creëren binnen etnische groepen en tegelijkertijd de eigentijdse politieke tegenstanders als “historische vijanden” te presenteren.

De Kosovo Mythe

In 1389 leidde de Servische heerser Lazar Hrebeljanović op het Merelveld in Kosovo een Christelijk leger in een veldslag tegen de oprukkende Ottomanen. Volgens de mythe kwam op de vooravond van de bepalende strijd een engel tot Lazar. Die stelde hem voor de keuze tussen een hemels of een werelds rijk. Lazar koos voor het laatste en sneuvelde in de strijd. Zijn leger werd verslagen en de Ottomanen overrompelden de Servische territoria. Tot op de dag van vandaag spelen de verhalen over de slag bij Kosovo een centrale rol in de Servische nationale identiteit. Kosovo, met haar oude Orthodoxe kloosters wordt nog steeds gezien als de culturele en religieuze bakermat, het historische hartland van het Servische volk. De 600e verjaardag van de slag bij Kosovo was een bepalende fase in de opbouw van nationalistische spanning in Joegoslavië.

Op 28 juni 1989  gaf Slobodan Milošević een beroemde toespraak op het Merelveld.[2] Hij sprak voor een enorm publiek van honderdduizenden, voornamelijk Servische, toeschouwers. Het hele gebeuren werd rechtstreeks uitgezonden op de staatstelevisie. In zijn toespraak transponeerde Milošević de historische gebeurtenissen van de 14de-eeuwse strijd in Kosovo naar het heden. Hij veroordeelde het gebrek aan eenheid en sterk leiderschap dat Servië doorheen haar geschiedenis zo’n parten had gespeeld. Daarbij beklemtoonde hij de historische continuïteit tussen het 14de-eeuwse rijk en het Servië van 1989. Hij moedigde de bevolking aan om, geconfronteerd met de huidige politieke moeilijkheden, dezelfde moed en volharding te tonen als hun voorouders:

“Nu, zes eeuwen later worden we opnieuw geconfronteerd met strijd en conflict. Het is nog geen gewapende strijd, maar zulke dingen kunnen nog niet worden uitgesloten. Maar, wat voor conflicten het ook zijn, zij kunnen niet worden opgelost zonder vastberadenheid, moed en opoffering, zonder de nobele kwaliteiten die aanwezig waren op het veld van Kosovo in die dagen”

Slobodan Milošević, Kosovo Polje, 28 juni 1989.

Van Kosovo naar Knin

Knin, gelegen in het binnenland van de kustregio Dalmatië, is steeds van groot historisch belang geweest voor Kroatië. Onder de heerschappij van koning Zvonimir in de 11de eeuw werd Knin de hoofdstad van het middeleeuwse koninkrijk Kroatië. Tijdens de post-communistische revival in Kroatië werd Knin opnieuw een focuspunt voor de Kroatische nationalisten. Franjo Tuđman verklaarde het zijn ‘historische opdracht’ om eens te meer een sterk, onafhankelijk Kroatië te creëren. In zekere zin was de rol die Knin zou spelen in de Kroatische propaganda vergelijkbaar met de rol die Kosovo speelde in Servië. Beide plaatsen werden beschouwd als centraal voor de nationale geschiedenis. Bovendien hadden beide regio’s te maken met een etnisch gemengde populatie. De Kosovaarse bevolking bestond voornamelijk uit etnisch-Albanezen[3], terwijl ongeveer 80% van Knins inwoners Serviërs waren. De Servische bevolking in Knin, bang om afgesneden te worden van haar beschermheren in Belgrado, voelde er weinig voor om deel te worden van een onafhankelijk Kroatië. Bovendien had de Servische propagandamachine er alles aan gedaan om de spoken uit het verleden te doen herrijzen. Gedurende maanden werd de bevolking via de media bestookt met historische documentaires over de gruwelijke vervolging van Serviërs in het onafhankelijke Kroatië van de jaren 1940. Gesteund door Belgrado en het Joegoslavische federale leger kwamen de Serviërs rond Knin in opstand en vormden de Republiek van Servisch Krajina (RSK). Het duurde tot de operatie ‘Storm’ in de zomer van 1995 vooraleer deze gebieden door het Kroatische leger werden teruggewonnen. Slechts enkele dagen na de herovering van de Krajina toerde een zegevierende president Tuđman doorheen het land met zijn Vrijheidstrein (Vlak Slobode). Vanuit Zagreb zette de trein koers richting Split om een tussenstop te maken in Knin. Aangekomen in het voormalige bolwerk van de Servische opstandelingen gaf Tuđman een beroemde overwinningsspeech. In zijn redevoering bejubelde hij de Kroatische militaire overwinning en beklemtoonde hij nogmaals het historische belang van de stad. Door het middeleeuwse koninkrijk Kroatië op het heden te projecteren stelde Tuđman de Servische meerderheid in de regio voor als een historische aberratie; een fout die, naar zijn mening, eindelijk werd rechtgezet. Volgens de Kroatische president was de verdrijving van de Servische bevolking na operatie Storm niet enkel gerechtvaardigd, maar ook een uitgelezen kans om het “historische hartland” weer met Etnische Kroaten te bevolken.

Franjo Tuđman in Knin, enkele dagen na operatie Storm, augustus 1995.

Ancient Hatreds?

Het politieke discours en de historische claims van Tuđman en Milošević sijpelden ook door in de Westerse pers. Dit had tot gevolg dat het Joegoslavische conflict vaak werd voorgesteld als de zoveelste episode in een eeuwenoude strijd. Hoewel haast algemeen verworpen in academische kringen, hadden schrijvers als Robert Kaplan toch een grote invloed op de publieke opinie en beleidsvoerders in het Westen. In zijn boek Balkan Ghosts verdedigt Kaplan de visie dat de Balkanregio gedomineerd wordt door ‘Ancient Hatreds’, gevoed door een gruwelijke geschiedenis van conflict, etnische zuiveringen en massale slachtpartijen.[4] Volgens Sabrina Ramet heeft Kaplans boek zelfs bijgedragen tot het lange uitblijven van internationaal ingrijpen. Zo zou president Clinton na het lezen van Kaplans boek tot de conclusie zijn gekomen dat een internationale interventie in dit onoverzichtelijke conflict niet opportuun was. Het leek hem verstandiger dat de Joegoslaven hun aloude vetes zelf uitvochten.[5] Natuurlijk is het zo dat de etnische spanningen niet uit het niets verschenen eind jaren 1980 en begin jaren 1990. Joegoslavië kende inderdaad een uiterst complexe geschiedenis waarbinnen grenzen vaak werden hertekend met massale migraties en een complex etnisch lappendeken tot gevolg. Allerlei elementen die, onder de juiste omstandigheden, aanleiding zouden kunnen geven tot conflict. Maar het zou verkeerd zijn om het uiteenvallen van Joegoslavië te zien als het logische en onoverkomelijke gevolg van eeuwenoude ‘ancient hatreds’. Het was niet de turbulente geschiedenis van Joegoslavië die het conflict van de jaren 1990 in gang zette, maar wel de politieke reanimatie van dit verleden in functie van eigentijdse politieke doelen.

Thomas Moens, masterstudent Geschiedenis UGent

Deze tekst verscheen eerder in het Engels op The View East. Central and Eastern Europe, Past and Present, een blog van historica Dr. Kelly Hignett.


[1] J. Torpey, “The pursuit of the past: a polemical perspective” in: Theorizing Historical Consciousness, ed. P. Seixas, Toronto, University of Toronto Press, 2004, pp. 240-255.
[2] Engelse transcriptie van Milošević’ speech: http://www.slobodan-milosevic.org/spch-kosovo1989.htm .
[3] De volkstelling van 1991 werd in Kosovo geboycot door de Albanese meerderheid. Maar gebaseerd op de census van 1981 en demografische trends berekende het Joegoslavische bureau voor statistiek dat de Kosovaarse bevolking in 1991 voor zo’n 85% uit etnisch Albanezen bestond. M. Mann, The Dark Side of Democracy, explaning ethnic cleansing, (Cambridge University Press), 2005, p. 363.
[4] R. D. Kaplan, Balkan Ghosts. A journey through history, New York (St. Martin’s Press, 1993), p. 22.
[5]  S. P. Ramet, Thinking about Yugoslavia: scholarly debates about the Yugoslav breakup and the wars in Bosnia and Kosovo (Cambridge, Cambridge University Press), 2005, p. 4.