Toscane, 1939. De joodse Italiaan Guido (Roberto Benigni) is een grenzeloze optimist, vervuld met grootse dromen. Op zoek naar liefde en fortuin sluit hij zijn ogen voor het groeiende fascisme en anti-semitisme in zijn land. Vijf jaar later wordt Guido met zijn vrouw Dora en hun zoontje Giosué gedeporteerd naar een concentratiekamp. Om de gruwelen draaglijk te maken, hangt Guido de clown uit. Hij maakt zijn zoontje wijs dat het kampleven een ingenieus spel is voor volwassenen, waarbij punten moeten worden verdiend. Zichzelf goed verstoppen levert het grootste aantal punten op.
Roberto Benigni kan worden beschouwd als de drijvende kracht achter het hele La Vita è Bella-project. Niet alleen speelde hij de hoofdrol in de film en verzorgde hij de regie, hij schreef ook mee aan het scenario van de prent. Voor dit scenario ontwikkelde hij - samen met zijn vaste schrijfpartner Vincenzo Cerami - een idee, waarbij hij zich liet inspireren door de slotzin uit het dagboek van Leon Trotsky: ‘life is beautiful'. Naar eigen zeggen wilde Benigni op basis van dit eenvoudige gegeven een film maken over iemand die in een nachtmerrie terechtkomt en toch de moed opbrengt om oog in oog met de dood de triomf van het leven te bezingen.
Op technisch vlak liet de regisseur niets aan het toeval over. Hij vertrouwde de camera toe aan Tonino Colli, die eerder ook met Fellini, Pasolini, Wertmuller en Sergio Leone samenwerkte. Danilo Donati, medewerker bij een aantal Academy Award winnaars, tekende voor het decor- en kostuumontwerp.
Met het oog op een min of meer correcte weergave van de historische werkelijkheid won Benigni het advies in van Marcello Pezetti, historicus en expert op het vlak van het deportatiethema. Bovendien kwamen joodse overlevenden op regelmatige basis een bezoekje brengen aan de set en verstrekten verschillende joodse groeperingen - waaronder het ‘Centrum voor hedendaagse Hebreeuwse studies' in Milaan - de nodige informatie.
La Vita è Bella wordt over het algemeen beschouwd als een (tragi)komedie. De meningen over de film zijn echter sterk verdeeld. Van zodra de film in de zalen verscheen, splitste het publiek zich op in twee kampen. De enen sloten Benigni's prent in de armen omdat het volgens hen een gedurfde en moedige poging was om de oorlog eens door de ogen van een clown te laten zien. De anderen beoordeelden de film als een beledigende klucht, een schaamteloze holocaustkomedie. Benigni was naar hun mening over de grenzen van het fatsoen en de goede smaak gegaan. Over de vernietigingskampen mogen immers geen grappen worden gemaakt.
La Vita è Bella is noch een kritische documentaire, noch een pamflet tegen het fascisme. Er wordt geen stelling of standpunt ingenomen. Benigni onthult niets, beschuldigt niet, moraliseert niet en kwetst niet. Ook een expliciete historische duiding of een diepgravende analyse ontbreken in de film. Motieven of achtergronden van het antisemitisme worden bijvoorbeeld niet doorgrond. Benigni had immers niet de intentie een historisch-realistische film te maken.
Toch zijn de ingrediënten van de film historisch verantwoord. Benigni brengt een complex historisch gegeven - dat normaliter tot het onderzoeksveld behoort van intellectuelen en historici - op een boeiende manier binnen het bereik van jong en oud. En dit, zonder de waarheid geweld aan te doen. Bovendien heeft hij een Italiaans taboe doorbroken: hoewel de deportatie van Italiaanse joden pas op gang kwam na de Duitse bezetting in 1943, was deze reeds mentaal voorbereid door de fascisten.
Binnen het kader van het onderwijs zijn voornamelijk onderstaande thema's van belang:
1. De maatschappelijke en politieke situatie in Italië tussen 1939 en 1945
In La Vita è Bella vinden we talrijke ondubbelzinnige en soms zeer grappige verwijzingen naar de maatschappelijke en politieke situatie in Italië tussen 1939 en 1945. Sommige verwijzingen zijn zeer expliciet in beeld gebracht, andere zitten op een geraffineerde manier in de beelden verborgen:
2. De Duitse bezetting van Italië
Op basis van het veranderde straatbeeld kan de kijker opmaken dat Arezzo is bezet door de Duitsers.
3. Het concentratiekamp
In de film wordt nergens uitdrukkelijk verwezen naar een Duits concentratiekamp of een Italiaans doorgangskamp dat in werkelijkheid zou hebben bestaan. Het gaat dus niet over Dachau, Buchenwald, Sobibor, Bergen-Belsen, Treblinka, Auschwitz of één van de zovele andere uitroeiingskampen uit WO II. Het kamp in de film moet eerder worden beschouwd als een ‘gemene deler' van alle bestaande kampen samen. Het werd als het ware geassembleerd uit stukken authentiek kampmateriaal, maar moest in eerste instantie dienst doen als een allegorische constructie waarmee Benigni een angstaanjagende en levensbedreigende sfeer wilde oproepen.
Dit neemt niet weg dat bepaalde filmbeelden ons wel onwillekeurig doen denken aan het beruchte kamp Auschwitz-Birkenau dat intussen is uitgegroeid als hét icoon van de holocaust:
De kijker blijft evenwel gespaard van de meest lugubere details van het alledaagse kampleven. Opvallend is ook dat Benigni meer suggereert dan werkelijk toont. De omvang van de verschrikkingen laat zich hoogstens raden, maar wordt nergens in al zijn gruwelijkheid geëtaleerd.
In november 1921 richtte de Italiaan Benito Mussolini een Nationaal Fascistische Partij op, waarvan hij de leider (‘Duce') werd. Als demagoog en overtuigd anti-democraat probeerde hij met zijn charismatische invloed en met de intimiderende steun van zijn zwart geklede knokploegen het land een conservatief en nationalistisch beleid op te dringen. Aanvankelijk stond Mussolini aan het hoofd van een coalitiekabinet, maar eind 1924 schakelde hij de oppositie uit, stelde een zekere censuur in en schafte alle politieke partijen af. Het Parlement werd buitenspel gezet en de Kamer werd vervangen door een corporatief adviserend lichaam. De fascistische partij, de Grote Fascistische Raad, kreeg verstrekkende bevoegdheden, maar kwam zelden of nooit bijeen. Op een jaar tijd slaagde Mussolini er in de absolute macht naar zich toe te trekken, waarna hij begon met de militarisering van het land.
Op het vlak van de buitenlandse politiek eiste Mussolini voor Italië de positie van grote mogendheid op. Bovendien verleende de Italiaanse regering steun aan de opstand van generaal Franco in de Spaanse Burgeroorlog. Met het in 1933 aan de macht gekomen geestesverwante bewind van Adolf Hitler was de verhouding aanvankelijk koel. En dit, vanwege de Duitse aanspraken op Oostenrijk. Als een gevolg van de Abessijnse Oorlog (oorlog in Ethiopië) ontstond er echter een toenadering tussen de Italiaanse en de Duitse mogendheid. Zo werd in oktober 1936 een verdrag van samenwerking gesloten, de ‘As Rome-Berlijn'. Toen de Duitsers op 10 mei 1940 onverwacht België, Nederland en Luxemburg binnenvielen en ook Frankrijk werd aangevallen, moest Mussolini kleur bekennen. Op 10 juni 1940 verklaarde Italië de oorlog aan Groot-Brittannië en Frankrijk in de hoop de aanspraken op Nice, Corsica en Tunesië te kunnen verwerkelijken. De Italiaanse strijdmacht bleek evenwel inferieur en de Duitsers behaalden militaire successen, daar waar de Italianen de ene mislukking op de andere stapelden.
Aanvankelijk kende het Italiaanse fascisme geen rassenleer, maar toen Italië in Hitlers kielzog terecht kwam, werden de eerste anti-joodse wetten uitgevaardigd. Vanaf 1938 verloren alle Italiaanse joden hun burgerrechten, mochten joodse kinderen niet langer naar school en stonden de Italiaanse kranten vol met berichten die verklaarden dat de joden Italië hadden geruïneerd. Hoewel Mussolini Hitlers radicale jodenhaat niet deelde, zei hij tegen de nazi's dat hij een antisemitische politiek voerde. In werkelijkheid werden tijdens Mussolini's regering nog geen joden weggevoerd. Wel werden ze in toenemende mate geïsoleerd en maatschappelijk uitgerangeerd.
Op 10 juli 1943 landden de geallieerden, gesteund door de Verenigde Staten, op Sicilië. Vijftien dagen later werd Mussolini door een oppositiegroep binnen de Grote Fascistische Raad afgezet. De volgende dag gaf de koning hem zijn ontslag en liet hem arresteren. Mussolini's opvolger, maarschalk Badoglio, sloot op 8 september een wapenstilstand met de geallieerden en verklaarde op 13 oktober 1943 de oorlog aan Duitsland.
De strijd om Italië werd daarop geheel overgenomen door de Duitsers, die het noordelijke deel van Italië bezetten en er een waar schrikbewind installeerden. Mussolini werd door Hitler aangesteld als leider van de ‘Italiaanse Socialistische Republiek'. Tot het einde van de oorlog voerde Mussolini dus een soort vazallenbewind in het Noordelijke deel van Italië. Hij werd bewaakt door de SS en was niets meer dan een machteloze marionet en een pion van het ineenstortende Duitse Rijk.
Tot slot werd ook Hitlers obsessieve rassenwaan in Italië geïmporteerd en de deportaties naar Auschwitz gingen van start. Zo vertrokken 1015 joden op 18 oktober 1943, twee dagen na de razzia in Rome, richting concentratiekamp. Na acht maanden waren er maar liefst 6746 Italiaanse joden weggevoerd.
GILBERT (M.), Nooit meer. De geschiedenis van de holocaust. Vianen, The House of Books, 2000, 192p.
GOLDHAGEN (D.J.), Hitlers gewillige beulen. Antwerpen, Standaard, 1996, 593p.
HERMAN (J.), Kritische analyse van een historische speelfilm: La Vita è Bella van R. Benigni (onuitgegeven essay), Gent, UGent, 2004, 79p.
MEYER (H.G.), Het einde van het jodendom. Kritische beschouwingen over jodendom, holocaust en Israël. Amsterdam, Vassallucci, 2004, 176p.
Mijn eer heet trouw. Serie over de waffen SS. Histories, Canvas, 2004.
Om de gerelateerde filmfragmenten te kunnen bekijken, dient u zich eerst aan te melden. U kan inloggen via de link onderaan deze pagina.