De dood van het eendimensionele museum

Gepubliceerd op 07-05-2012, laatst bijgewerkt op 02-10-2021.
Taal
Trefwoorden (blogbericht, project)
May 7
10:00

Door: Giselle Nath

We spreken 2001. In een uitgeleefde directeursvilla in Leerdam staan duizenden stukken glaswerk opgestapeld, soms zelfs tot in het toilet. Dit museumpje heeft één vrijwilliger, twee betaalde medewerkers en erg weinig allure. Dan besluit de glasfabriek “haar” collectie af te stoten – globalisering weet u wel. Een tentoonstellingsproject dat sinds 1953 bestaat, is op sterven na dood. Vandaag trekken happenings in het Nationaal Glasmuseum tot 3000 bezoekers per dag en won het de prijs voor het beste Nederlandse gebouw 2010. Wat was er in de tussentijd gebeurd?

From rags to riches

Een wanhopige raad van bestuur spreekt in 2001 Arnaud Odding, een extern consulent aan. Gewapend met een businessplan zoeken ze sponsors. Zo kan de Nederlandse overheid in 2002 de collectie terugkopen van de fabriek. Weinigen liggen er op dat moment wakker van. In 2004 kan Odding met een ambitieus renovatieplan een kleine subsidie binnenrijven. Hij besluit de collectie te digitaliseren. Daarvoor spreekt hij de Leerdammers zelf aan. Plots zit een tiental vrijwilligers in hoog tempo te worstelen met databases en steekkaarten. Ondanks het aanvankelijke wantrouwen van de curator (“We gaan fouten in onze catalogus toch niet online zetten?”) groeit de interesse voor de website. Er wordt een tweede villa aangekocht en via transparante loopbruggen worden beide huizen verbonden. Later volgt de fusie tussen het glasmuseum en de glasblazerij (“We gaan ambachtslui en kunstcurators toch niet samen zetten zeker?”). Ten slotte worden glaskunstenaars uit binnen- en buitenland aangesproken.

Ouders zien zoonlief een kerstbal blazen voor 20 euro. Met een kopje koffie en een bezoek aan de museumwinkel, levert dat snel 100 euro per kind op.

Eindresultaat? Accessoires die in Leerdam worden geblazen, sieren de catwalk van Milaan. Bootjes varen toeristen van de glasblazerij naar het museum. Vanop een tribune zien ouders zoonlief een eigen kerstbal blazen; kostprijs 20 euro. Met het kopje koffie en het bezoek aan de museumwinkel erbij, levert dat algauw 100 euro per kind op. Ongeveer 150 vrijwilligers draaien nu mee in de werking van het Museum, dat ook 10 keer zo groot is als vroeger.

Cultureel ondernemerschap

Ondernemerschap en marketing spelen ongetwijfeld een grote rol. Odding benadrukte de rol van innovatie dan ook sterk tijdens de workshop erfgoed en beleving in Den Haag (26 april 2012). Dat de Nederlandse erfgoedsector een hele dag uittrekt voor beleving is geen toeval. Veel vroeger dan wij kende Nederland professionele re-enactment bedrijfjes, voor wie een receptie of les wil “opleuken” met personages uit de renaissance. Het verleden van een stad wordt steeds meer in de kijker gezet via de koekendozen of borduurklosjes van stedelingen zelf (“MijnDenHaag”). Toch is Odding niet de zoveelste marketeer die cultuurverspreiding overgiet met een newspeak-sausje. Hij heeft begrepen dat het autoritaire museum zijn relevantie verliest. Ten eerste door snelle, voor iedereen toegankelijke technologieën. Noch de beursvloer, noch de cultuurtempel ontsnappen daaraan. Musea moeten vandaag rekening houden met een mondig publiek, sponsors, concurrerende musea en buurtbewoners. De eisen van dit netwerk dwingen hen om de museale traditie opzij te zetten. De tweede reden is een stuk prozaïscher; er is geen geld meer. Als overheidssubsidies wegvallen, is het pompen of verzuipen.

 

Een goed ingebed bedrijfje

De mythische rol van de ondernemer alleen kan het succes van het Nationaal Glasmuseum echter niet verklaren. Even belangrijk is de sterke lokale inbedding. Zonder onbetaalde arbeid door Leerdammers stond het museum nog nergens. De Leerdammers – van wie er velen in de glassector hebben gewerkt – werden zo de eerste “consumenten” van het museum. Niettemin is het Oddings verdienste dat hij een lokaal draagvlak heeft gecreëerd voor een verkommerde villa vol botervlootjes en wijnglazen.

Het bedrijfsleven liet het museum verkommeren. Dankzij de overheid is het nu een booming business.

Ook de overheid heeft meer gedaan dan enkele broodkruimels aanleveren. Zonder haar ingrijpen was de collectie nu verspreid bij privéverzamelaars. Later volgde nog een beginsubsidie en een erkenning als Nationaal Museum. Ten slotte leverde de gemeente Leerdam zelf vier miljoen euro voor de renovatie – veel geld voor een stadje van 20 000 inwoners. Hoewel de overheidssubsidies tussen 2002 en 2012 gedaald zijn van 60% naar 15% was het overheidsbeleid in de opstartfase bepalend. In dit geval is het de bedrijfswereld die het beheer van de glasfabriek opgaf, en de overheid die de trigger leverde voor een booming business. Bovendien is hiermee het warm water natuulijk niet uitgevonden. Neem nu de samenwerking tussen museum en kunstenaars. Peter Cochius, de directeur van de glasfabriek en stichter van de colectie, was daar al sinds 1917 mee bezig.

Anders, maar daarom niet slechter

Voor historici roept het verhaal misschien een ongemakkelijk gevoel op. Is het Nationaal Glasmuseum niet volledig gecommercialiseerd? Getuigt het hele verhaal niet vooral van de obsessie met lokale identiteit? En hoe moeten we een complex verleden vertellen dat zich niet laat vatten in “banale” voorwerpen? Leerdam geeft die historici echter de kans om het museum te kaderen in zijn historische context. Vanaf de late 19e eeuw was het museum gemaakt door en voor de elite. Zuivere eruditie en prestige waren minstens even belangrijk als het educatieve aspect. De overheid, op dat moment in handen van de kapitaalkrachtigen, sprong gul bij in de kosten. Voor de arbeidersbevolking waren de cultuursubsidies klein en het aanbod beperkt. Romans van Zola of “onfatsoenlijke kunst” werden geweerd, traktaten over techniek zaten wel in de wijkbibliotheken. Men mocht “les classes dangereuses” toch niet op verkeerde gedachten brengen? Het was kortom een erg kleine en bevoorrechte groep die bepaalde wat cultureel belangrijk was, en voor wie. In de 20e eeuw is de staat erg geëvolueerd. Ze biedt toegankelijk onderwijs aan en heeft aan al haar burgers het stemrecht toegekend. Geen wonder dat onze culturele instellingen en voorkeuren zich aangepast hebben aan de massademocratie. Het paternalistisch opgestoken vingertje wordt niet langer aanvaard. Er zijn ook heel wat "volkse" interessevelden bijgekomen. De 21e eeuw ten slotte, heeft een generatie voortgebracht die vertrouwd is met high-tech beeldcultuur. Ook daarom is een kale woordcultuur (een hele zaal vol voorwerpen, elk voorzien van een naamkaartje) uit de mode geraakt. Vervlakking of gewoon een groter verlangen naar fantasie en creativiteit? Er staat alvast nergens geschreven dat het museum anno 1940 de norm is.

Over meerdimensionele musea en verhalen

Leerdam helpt historici ten slotte om zichzelf in vraag te stellen. Het Nationaal Glasmuseum is zowel een attractie, een kunstgalerij, een ambachtelijk fabriekje en binnenkort zelfs een opleidingscentrum voor glasblazen. Designers en kunstenaars eisen hun plaats op. Dit betekent onvermijdelijk dat (kunst)historici niet langer de baas zijn, zoals ze dat vroeger waren. In de praktijk betekent dat geen verarming. Gezinnen gebruiken het museum niet alleen als toegangspoort tot het verleden. Ze willen zich ook ontspannen, zelf creatief zijn en aan natuurbeleving doen (het glastraject over het water is daar een voorbeeld van). De collectie verwijst niet enkel naar het verleden, maar naar de toekomst en de gemeenschap waarin ze is ontstaan. We kunnen dus spreken over een museum met meerdere dimensies, dat zoveel meer te bieden heeft dan chronologie.

Misschien stellen historici de verkeerde vragen vanuit een zeker cultuurpessimisme.

Er zullen nog meer transformaties à la Leerdam volgen, en vaak zullen dezelfde vragen over vervlakking en commercialisering opspelen. Dat is goed. Maar misschien stellen historici, vanuit een zeker cultuurpessimisme, de verkeerde vragen? Alessandro Baricco beschreef onlangs hoe nieuwe culturele tendenzen ons niet naar de grote afgrond leiden, maar naar een continu proces van verandering en aanpassing. Ook in het meerdimensionele museum zullen er excessen, correcties en evoluties komen, net zoals dat bij het eendimensionele museum is gebeurd. De echte vraag is dus niet of "beleving" het museale verhaal bedreigt. Het gaat erom welk verhaal verteld wordt. Wordt de impact van twee eeuwen glasproductie op de leefgemeenschap belicht? Zullen bezoekers reflecteren over wat er verloren is gegaan door massaproductie en delokalisatie naar goedkope loonlanden? Geeft de totaalervaring van Leerdam een betekenisvol verhaal? Als dat zo is, dan mag Odding zichzelf op de borst kloppen.

Giselle Nath