De digitale transitie is mensenwerk

Gepubliceerd op 28-02-2019, laatst bijgewerkt op 08-11-2021.
Taal
Feb 28
09:45

Steeds meer culturele organisaties en instellingen stellen hun informatie, content en data digitaal beschikbaar. Deze ‘digitale culturele content’ creëert mogelijkheden voor cultuurparticipatie die vandaag nog onderbenut zijn. In opdracht van het Departement Cultuur, Jeugd en Media voerden collega’s van de onderzoeksgroepen GhentCDH (waaronder twee IPG-medewerkers!), MICT en Cultuur & Educatie een onderzoek naar de noden op het vlak van (her)gebruik van digitale culturele content in de samenleving.

Het project vertrekt vanuit de centrale vraag naar de voorwaarden die vervuld moeten worden om te kunnen spreken van een volwaardig digitaal ecosysteem voor de creatie, distributie, gebruik en hergebruik van digitale culturele content. Het onderzoek verliep in drie fasen: (1) een algemene landschapstekening, (2) casestudies over de sectoren onderwijs en onderzoek via diepte-interviews en focusgroepen en (3) de valorisatie van de resultaten via een rapport dat tien aanbevelingen met elk concrete actiepunten omvat. Het volledige rapport werd online gepubliceerd op de website Cultuur van de Vlaamse overheid. In deze blogpost delen we alvast de slotbeschouwing van ons onderzoek.

Slotbeschouwing: de digitale transitie is mensenwerk

Uitgangspunt van de visienota ‘een Vlaams cultuurbeleid in het digitale tijdperk’ van minister Gatz is de transformatieve kracht van digitalisering en digitale technologie op de cultuursector en de noodzaak een langetermijnvisie te formuleren die de sector helpt in de transitie naar een digitaal tijdperk. De cultuursector is niet enige die worstelt met deze transitie. Ook onderzoek en onderwijs percipiëren vandaag als een transitiefase. Dat heeft als voordeel dat evoluties, trends en oplossingen in de ene sector inspiratie kunnen bieden voor de andere. Sterker nog, de digitale transitie dwingt uiteenlopende sectoren om problemen samen aan te pakken en biedt kansen om onnodige schotten tussen sectoren neer te halen. Anderzijds is het belangrijk te beseffen dat deze transitie in geen van de andere maatschappelijke domeinen reeds is voltrokken en dat het geen zin heeft te speuren naar een lichtend pad of directe instructies.

In oktober 2018 verscheen het Heritage Data Reuse CharterDit charter is het resultaat van een traject geïnitieerd door medewerkers van de Europese organisaties APEF, CLARIN, DARIAH, Europeana en E-RIHS om gemeenschappelijke principes te bepalen die de uitwisseling van culturele data op korte termijn kunnen bevorderen en organiseren. Dit Heritage Data Reuse Charter gaat uit van het gebruik van digitale culturele data door onderzoekers, maar de principes zijn universeel toepasbaar op hergebruik in andere sectoren én als richtlijnen binnen de culturele sector zelf. Het Charter maakt duidelijk dat hergebruik van culturele data niet alleen een kwestie is van technologie of standaarden, maar van principes en wederzijdse engagementen waar via internationale bevragingen en discussie overeenstemming in gevonden werd: reciprocity, interoperability, citability, openness, stewardship, trustworthiness. Het charter biedt een conceptuele houvast voor toekomstig beleid en inter- en intrasectoriële samenwerking en de principes komen ook terug doorheen de tien aanbevelingen van dit onderzoeksrapport.

De focus op hergebruikers buiten de culturele sector in deze onderzoeksopdracht wijst op een intrinsieke bekommernis naar de manieren waarop digitale culturele content kan aangeboden worden. Deze bekommernis, interesse en openheid van de cultuursector naar hergebruikers werd alleszins bij monde van de stuurgroep bevestigd. Toch blijkt het een moeilijke opdracht om digitale content vraaggestuurd en niet aanbodgestuurd te voorzien en te organiseren. Gebruikersgericht denken (aanbeveling 1) impliceert direct contact en interactie met specifieke of potentiële hergebruikers om in te spelen op concrete noden, motivaties, doelen en vaardigheden. Het betekent ook dat het contact niet ophoudt bij het aanbod van digitale culturele content en veronderstelt het tonen van interesse, alsook reflectie en communicatie over de productie van hergebruik. (aanbeveling 4) In dat opzicht moet de gesubsidieerde cultuursector een dienstbare houding aannemen ten opzichte van hergebruikers, en al zeker voor hergebruikers in andere gesubsidieerde domeinen. Dat betekent dat intersectoriële samenwerking, bijvoorbeeld via projecten, moet worden gestimuleerd (aanbeveling 3).

Dienstbaarheid betekent niet dat culturele organisaties hergebruikers moeten benaderen en bedienen als louter afnemers of klanten. Digitale collecties openen nieuwe opportuniteiten voor interactie en participatie. Gestimuleerd door de ontwikkeling van allerlei webapplicaties en –tools, experimenteren culturele (erfgoed)instellingen wereldwijd met crowdsourcingsmethodes om collecties te verzamelen en te verrijken. Digitale culturele content kan in die optiek juist een nieuwe strategie vormen om publiek te engageren voor cultuur en erfgoed en om kennis daaromtrent te co-creëren.

De digitale transitie brengt in haar kielzog fake news, information overload en information underwhelm. Betrouwbaarheid van digitale culturele content én van de historische of maatschappelijke context ervan is cruciaal. De kennis en expertise van professionals in de culturele organisaties om content te beschrijven en interpreteren is in tijden van relatieve waarheden van onschatbare waarde. Deze meerwaarde komt met de verantwoordelijkheid de menselijke kennis digitaal te ontsluiten via alternatieve of populaire communicatieplatformen (aanbeveling 6) en via kwaliteitsvolle metadatering van digitale collecties (aanbeveling 7). De sterkte van de cultuursector is haar vermogen om verhalen te vertellen en te verbeelden, om maatschappelijke tendensen te bevragen en te interpreteren. De uitdaging is om ook deze inhouden, die niet te herleiden vallen tot ‘data’, te vertalen in digitale culturele content.

Een grote verantwoordelijkheid van de gesubsidieerde culturele sector is om de democratische toegang te verzekeren tot digitale culturele content. Die toegang is infrastructureel en sociaal lang niet zo universeel als vaak wordt aangenomen of verhoopt. Ook voor wie geen actieve cultuurparticipant is, is het web een primaire informatiebron; van de gesubsidieerde culturele sector kan verwacht worden dat ze minstens haar eigen werk en kennis digitaal en duurzaam aanbiedt en op uiteenlopende manieren vindbaar maakt. Intrinsieke voorwaarde voor een democratische toegang tot digitale content maar ook tot tools en applicaties, is dat die standaard open én downloadbaar moeten zijn. (aanbeveling 8) Wanneer een open licensie niet haalbaar is omwille van auteursrecht en copyright moet voor onderzoek en onderwijs gebruik worden gemaakt van een specifieke uitzonderingslicensie. Culturele organisaties schermen uit voorzichtigheid maar allicht ook uit een sense of ownership nog te veel met oneigenlijke juridische claims. Het argument dat digitaal aanbod het ‘analoog’ aanbod en dus de bezoekers verdrukt, moet met klem worden weerlegd: digitale gebruikers vormen evengoed een volwaardig publiek, het web is een volwaardige maatschappelijke arena waar de culturele sector zich moet manifesteren. Digitale en analoge omgang met culturele content is intrinsiek anders en dus complementair in plaats van concurrentieel.

Net zoals in het onderwijs en onderzoek, kampt de culturele sector met het probleem van een beperkte digitale geletterdheid en zelfs weerstand ten opzichte van digitale content en tools. (aanbeveling 2) Dat verhindert creativiteit en visie om in te spelen op noden van hergebruikers. Het is een onnodige doelstelling om iedereen te ‘bekeren’ tot de digitale sfeer. Wel is het nuttig om de culturele sector te wapenen met voldoende inzichten om kritische analyses te maken van content, tools en digitale interactie; om de functie en de kwaliteit van datasets te kunnen inschatten; en om de ethische consequenties van digitaal handelen te bediscussiëren (aanbeveling 10).

De toekomst is niet digitaal, maar hybride. Dat impliceert dat digitale expertise binnen een organisatie en binnen de sector niet geïsoleerd mag worden in een aparte dienst of platform (aanbeveling 5) die het onderscheid tussen analoog en digitaal bevestigen maar dat moet gezocht worden naar manieren om de digitale geletterdheid op elk niveau en in elk domein bij te spijkeren. Voor de koplopers moet voldoende en vooral flexibele ruimte voor experiment en innovatie gemaakt worden en tegelijkertijd tijd en fora om te reflecteren en rapporteren. De transitie kan alleen maar slagen en duurzaam zijn als de steunpunten en digitale expertisecentra worden versterkt zodat er een waarlijk en genivelleerde dynamiek van uit gaat, niet alleen technologisch maar ook methodologisch en conceptueel. (aanbeveling 9) Een volgende stap is om van alle culturele organisaties een digitale strategie en visie te verwachten. De digitale transitie vergt denkwerk en is dus mensenwerk.