De grens tussen Warschau en Berlijn

Gepubliceerd op 21-04-2015, laatst bijgewerkt op 02-10-2021.
Taal
Trefwoorden (blogbericht, project)
Apr 21
14:00

Door: Giselle Nath

Bedenkingen bij de postcommunistische museumcultuur

Historica Giselle Nath doet onderzoek naar de opkomst van het massaconsumptiemodel tijdens de Koude Oorlog. In Warschau en Berlijn bezocht ze enkele fonkelnieuwe musea die deze recente epoche uit de menselijke geschiedenis behandelen. Maar ze merkte eveneens dat de hedendaagse verbeelding van deze ‘voorbije’ periode verre van onproblematisch is. Een razend interessante analyse, niet enkel voor publiekshistorici.

De lente is in het land en dus begeeft de sadomasochistische mens zich naar Oost-Europa. Wie in Warschau of Berlijn de laatste sneeuwvlokken van het jaar moet trotseren, kan echter warmte zoeken in een aantal boeiende en gloednieuwe musea, zoals het Warsaw Rising Museum, het Museum van de Poolse Joden, het DDR-museum, de Berliner Mauer Gedenkstätte of de onpretentieuze panelenexpo in Café Sybille op de Karl-Marx Allee (vroeger Stalin Allee).

Sporen van destalinisatie in Warschau.
In Poolse museumteksten wordt nog steeds gesproken over
“Stalin, one of the most evil men ever”.
In Berlijn staat eerder een verwijzing naar het aantal slachtoffers
dat Stalin op zijn naam heeft.

De belangrijkste maatschappelijke functie van deze cultuurhuizen is het collectieve verleden, dat door decennia communistische dictatuur is gemanipuleerd, te verbeelden of te vervolledigen. Dat dit met verve gebeurt valt toe te juichen. Toch verloopt dat ver-beelden in sommige landen op een meer volwassen manier dan in andere. Voor musea die de afgelopen zestig jaar behandelen is de grens tussen afstand en betrokkenheid dun en soms glibberig. Het pijnlijke verleden is niet afgesloten, zeker niet voor de museumbouwers. Onvermijdelijk gaan deze soms meer in dialoog met het communistische establishment dan dat ze inzicht aanreiken. De grens tussen Warschau en Berlijn biedt publiekshistorici de kans om de valstrikken, maar ook de mogelijkheden van hun beroep te exploreren.

Dagelijks leven, commie style

Hoe zag het communisme eruit? Museummakers opteren graag voor de tranche de vie-aanpak. Dat geeft een krachtig narratief (democratie versus dictatuur, beperkingen versus vrijheid), maar brengt zelden meer bij dan de algemene overzichten uit geschiedenisboeken derde graad. Het Life under Commmunism museum in Warschau is niets meer dan een loods in de verarmde Praga-wijk, waar een aantal enthousiaste jongeren communistische memorabilia hebben verzameld. Deze worden tentoongesteld insettings uit het dagelijks leven: kinderkamer, huiskamer en café. Het DDR-museum in Berlijn gaat breder, maar houdt zich in essentie aan dezelfde verhaallijn. De focus op dagelijks leven en consumptie moet vooral de gelijktijdige ongelijktijdigheid uitdrukken: “wij” liepen achter, het communistische bewind was oubollig en achterlijk. Gezien de vele doden, de terreur en de verkrampte, ondemocratische houding die op het conto van de Poolse en Oost-Duitse communisten moeten geschreven worden, lijkt een andere keuze moeilijk verdedigbaar. Consumptiegoederen lenen zich ook perfect om complexe economische beleidskeuzes en hun gevolgen uit te leggen. Toch heeft deze insteek, gericht op het breedst mogelijke publiek, ook beperkingen.

"Hoe dieper men graaft, hoe duidelijker het wordt dat de tegenstelling democratie-dictatuur niet het hele verhaal kan vertellen."

Er is een duidelijk gebrek aan periodisering. Tussen 1945 en 1953 waren er immers heel wat enthousiastelingen die meewerkten aan een maatschappij op marxistische leest. Zoals de Oost-Duitse bouwvakster die met blote handen meewerkte aan het bouwproject Stalin Allee (en na 1961 tevergeefs de muur probeerde over te steken). Over hun wereld leren we niets, waardoor ook de overtuigingskracht van propaganda en de openheid van het verleden uit het zicht blijven. Ironisch genoeg werd het Oost-Duitse protest tegen de communistische partij (1953) getriggerd door een productiviteitsverhoging, en niet per se door een pro-kapitalistische reflex. 1

De invalshoek is bovendien exclusief stedelijk. Over de modernisering van het platteland en vooral over de landherverdeling leren we meestal niets. Toch blijkt uit een snelle google-zoektocht dat er ruimte is voor debat. Terwijl de (anonieme) Wikipedia-pagina de Poolse staatsboerderijen inefficiënt noemt, stelt het Congress Country Report Poland dat de productiviteit schommelde van sector tot sector en doorheen de tijd. Is grootscheepse agro-industrie met boeren als (verarmde) loonarbeiders trouwens vandaag geen realiteit? Een andere blinde vlek is de postcommunistische nasleep. Logisch, aangezien het narratief over democratie versus dictatuur hier voltooid wordt. En toch. De DDR-economie kwam terecht in een rampzalige dynamiek van nadelige importbalansen en laag-technologische arbeid (waar sommige West-Duitse bedrijven overigens gretig op inpikten). Is het dan niet de moeite waard om te weten hoe deze situatie op vrij korte tijd werd aangepakt? Wat is het verhaal achter de Treuhandanstalt, die de privatisering van het Oost-Duitse patrimonium uitvoerde? De brute privatiseringen na 1989 hebben in landen als Rusland voor grote wrok gezorgd. Is deze herinnering dan ook niet museumwaardig?

Eén uitkomst en weinig details

De monumentale arbeidersappartementen in de
Stalin Allee, vandaag Karl Marx Allee, Berlijn.

Hoe moeten museumbouwers omgaan met teleologie? Het Joods museum in Warschau begint het verhaal over tien eeuwen Joods-Poolse geschiedenis bewust met een beeld van vreedzame co-existentie. Zo willen de makers vermijden dat het hele verleden een prelude op ghetto en holocaust wordt. Of zag de stad Warschau, die sponsorde, een meer kritische analyse van het antisemitisme niet zitten? Hoe dan ook, de Joodse tijdgenoten zagen de horror van het ghetto niet aankomen en in die zin doet het museum recht aan de openheid van de historische ervaring. De postcommunistische museumcultuur lijkt echter niet klaar die invalshoek: daar ligt de verhaallijn en de uiteindelijke uitkomst al vast.

Ook al is een museum geen academisch publicatie, soms stoort het gebrek aan gedetailleerde informatie. Zo leren we dat de eerste architectuurplannen voor huizen op de Stalin Allee werden afgewezen door de partij, als zijnde te westers: “they build American egg-boxes, as if Berlin houses can resemble those in the suburbs of South-Africa”. Zo wordt gesuggereerd dat de partij, zich bezondigend aan censuur, alweer de bal missloeg. Maar de bezoeker leert niet wat dit alternatieve ontwerp betekende voor de bewoners van de flats. In alle eerlijkheid: de twee bewaarde egg-boxes aan het begin van de straat, zien er een stuk triestiger uit dan de monumentale flats van de partij-architecten, met voor die tijd bijzonder hoge standaarden. In het Warsaw Uprising museum ruikt het weglaten van details naar geschiedenisvervalsing. De expo toont de mislukte opstand van het Poolse Home Army, een nationalistische katholieke verzetsbeweging die Warschau hoopte te bevrijden voor de Russen het konden doen (1944). Heldenmoed en heiligverklaringen zijn niet van de lucht en het museum dient als “lichtend voorbeeld voor het moderne Polen”. Dit alles met financiële steun van Lech Kaczynski, leider van de conservatieve partij. Pas na een bezoek aan het Joods museum kom je te weten dat dit Home Army actief pogroms uitvoerde in 1946 – toen de Nazi’s al lang verslagen waren. Joden werden gezien als sociaal-democratisch en door deze verzetsgroep gelijkgesteld aan bolsjewistische handlangers. In tegenstelling tot een aantal individuele Poolse intellectuelen ging het georganiseerde Home Army ook voorbij aan de Joodse ghetto opstand van 1943, een noodkreet van joden tegen de apathie van de wereld. Het museum gaat slechts heel oppervlakkig in op wie het Home Army materieel ondersteunde en hoe hun ontwerp voor een bevrijd Polen eruit zag.

"Misschien moeten publiekshistorici ludieke manieren vinden om niet alleen het verleden, maar ook hun eigen interpretatiekader naar het publiek te brengen. Een soort transparante blik op de interne keuken."

Musea en maatschappij

Komt de museumcultuur overeen met de bredere herinneringscultuur? Zowel voor het Warsaw Uprising Museum als voor het DDR-museum gaat het duidelijk om een gewensteherinnering. Alleen in Berlijn wordt wel duidelijk dat dit niet onproblematisch is. Het DDR-museum verwijst naar (maar gaat niet dieper in op) het potty break debat, dat begon toen een West-Duitse criminoloog collectieve plasmomenten in Oost-Duitse kleuterklasjes linkte aan hogere criminaliteitscijfers onder Oost-Duitse jongeren. Het leidde tot woedende reacties van Oost-Duitsers die “hun” opvoedingssysteem verdedigden. 2 Blijkbaar is er toch een soort verzet tegen een eenzijdig negatieve lezing van het Oost-Duitse verleden. Hoe dieper men graaft, hoe duidelijker het wordt dat de tegenstelling democratie-dictatuur niet het hele verhaal kan vertellen. Soms isoleert de postcommunistische museumcultuur het verleden ook te veel tot iets puur nationaals. Communistisch Oost-Europa was geen afgesloten blok, maar deel van een geglobaliseerde wereld. Het verhaal van Johannes-Paulus II en het kerkelijke anticommunistisch verzet is geen exclusief Pools of Duits verhaal, maar heeft vertakkingen tot in Latijns-Amerika, waar clerici de bevrijdingstheologie te lijf gingen. Tussen pot en pint zijn de Polen erg trots op de wereldwijde verwezenlijkingen van hun paus, maar geen enkel communistisch museum spit dat aspect dieper uit.

Het Paleis van Cultuur en Wetenschap, voor velen
een gehaat symbool van Soviet-overheersing.

De drang om zowat alles te herschrijven is absoluut deel van de postcommunistische herdenkingscultuur. Komisch gevolg is dat de communisten nooit het laatste woord mogen hebben, ook al is de interpretatie dezelfde. Neem de gedenksteen op Unter den Linden, die een verzetsactie tegen Hitler door een groep rond Herbert Baum herdenkt. Op de plaats waar deze antifascistische jongeren werden geëxecuteerd, plaatste het DDR-bestuur een steen met inscriptie. Die inscriptie is nu overdekt met een glazen plaat, die er op wijst dat dit een gedenkplaat van de DDR is, en dus een partijdige herinneringsplaats. En die stelt dat Baum… een antifascist was. Zo ook mag Stalin’s Paleis van Kultuur en Wetenschap (een typisch voorbeeld van “socialistisch realisme” met publieke zwembaden, theaterzalen en musea) niet langer de hoogste toren van Warschau zijn. Vandaar het plan om tegen 2020 het gebouw – nog meer dan nu – te omringen met excentrieke glazen wolkenkrabbers. Als de plannen werkelijkheid worden krijgt Warschau binnenkort de meest lelijke skyline van Europa. Maar Stalin’s “middenvinger” zal overschaduwd zijn (de wolkenkrabbers zullen trouwens geen zwembaden, sportzalen of publieke musea bevatten).

De conclusie van dit alles is niet negatief. Misschien moeten publiekshistorici ludieke manieren vinden om niet alleen het verleden, maar ook hun eigen interpretatiekader naar het publiek te brengen. Een soort transparante blik op de interne keuken, zeg maar. Los van de kritische noten zijn de historische musea van Oost-Europa staalkaarten van hedendaagse museologie. Ze illustreren de mogelijkheden die openliggen voor publiekshistorici die fondsen kunnen veroveren uit de Europese subsidiepot of (steeds vaker) private stichtingen. Ze hebben participatieve bezoekerscentra, openingstijden voor de werkende mens en zijn toegankelijk voor rolstoelgebruikers. Deze nieuwe musea integreren hoogstaand design en beeldende kunst (vooral dan film en 3D-film). In het Joodse museum slaat de balans wat te veel door. Tussen de eindeloze citaten gaat het overzicht verloren, waardoor meteen ook alle publieksvriendelijke trucjes (schermen, spelletjes, reconstructies) erg snel gaan vervelen. Maar de meest sprankelende herinneringscultuur in het Oostblok kan ook nog relatief low-cost uitgevoerd worden. Zowel in Warschau als in Berlijn bieden jonge mensen tegendraadse citytours aan op kleine schaal, waarin oorlogsgeschiedenis, communisme en postcommunisme één geheel vormen. Hét topic voor deze jongeren: de gentrificatie van hun geliefde stad, die na de val van de muur een vrijbuitersplaats is geworden voor gulzige projectontwikkelaars. Oost-Europa is geen plek voor zonnekloppers, maar zeker wel één voor publiekshistorici.

Gentrificatie en jongerencultuur rond de Berlijnse muur

Giselle Nath

(co-)auteur van o.a. “Brood willen we hebben! Honger, sociale politiek en protest tijdens de Eerste Wereldoorlog in België” (2013), en “14-18 van dichtbij. Inspiratiegids voor lokale projecten over de Grote oorlog” (2012).

Voetnoten:
1. De staking van 17 juni 1953 was een protest tegen de freiwillige Normerhöhung, dwz tien procent meer werken voor hetzelfde loon. De DDR trok de maatregel overigens achteraf in. R. Declerck en M. Sarbogardi Berlijn, op en rond de muur. Een tijdloze stadsgids.Davidsfonds, 2009, p. 79.
2. Wade Jacoby, Imitation and Politics: Redesigning Modern Germany. Cornell University Press, 2000, hoofdstuk 6.